8 januari 2007 (kilometers; 35hoogtemeter)
Ik word wakker met een prachtig uitzicht op -de uit modderblokken opgebouwde en met modder aangesmeerde- moskee van Djenné. Het is een wat rare kampeerplaats, op het dak van de eerste verdieping van het hotel. Naast me staat nog een tent. Verder liggen er nog 5 andere gasten op een matras op het dak. Het is vandaag druk in de stad. Het is maandag en dan is het marktdag. Na het ontbijt loop ik naar de markt. Ik koop brood en cola voor onderweg. Het zicht op de kleurrijke markt met op de achtergrond de moskee is geweldig.
Tussen de van modder gebouwde herenhuizen door fiets ik de stad uit. Honderden wagens, voort getrokken door paarden of ezels, rijden richting de stad. Hoewel er op de markt enkele vrachtauto’s stonden kom ik geen enkele auto tegen. Na een brug over de rivier vraag ik de weg naar Kouakourou. Ik merk dat de mannen het niet weten; ik krijg echter toch een antwoord waar ik naar toe zou moeten. Gelukkig staat iets verderop een man onder een boom die het wel weet. Hij roept dat ik rechtsaf de zandweg op moet. De zandweg gaat door een gebied dat in de regentijd onder water staat. Eigenlijk is het geen weg, maar er zijn 3 à 4 karrensporen door een vlakte. Na een paar kilometer zitten er 2 mannen onder een boom een fietsband te plakken. Ik vraag of ik op de goede route zit. Ja, er zijn verschillende sporen maar vlak voor Kouakourou komen ze bij elkaar.
Met Kouakourou in het zicht heb ik voor de tweede keer vandaag het verkeerde spoor gekozen. Ik rij op een dijk in een grasland in plaats van over een zandweg. Er ligt een klein meer voor me. Ik heb geen zin om door het water te gaan. Daarom fiets ik een klein stukje terug door een akker tot ik op een ander spoor kom, dat richting het noorden gaat. Via een hobbelig pad over een dijk kom ik bij Kouakourou. Het dorp ligt aan de andere zijde van een kleine zijrivier van de Niger. Volgens de kaart zou ik naar de andere zijde van de Niger moeten. Daar zou dan een weg zijn richting Mopti. Maar bij de aanlegplaats voor boten zegt iedereen dat de weg niet aan de noord- maar aan de zuidzijde van de rivier ligt. Ik weet niet of ze gelijk hebben maar er liggen hier zoveel fietspaden dat ik altijd wel in Mopti zal aan komen. Ik steek met een kano de kleine zijrivier over. Ik maak enkele foto’s van een aanlegplaats waar een klein passagiersschip en enkele kano’s liggen.
De weg op de zuidoever van de Niger is nauwelijks een weg te noemen. Het is meer een smal zandpad. Grote delen van het pad hebben onder water gestaan. Op de opgedroogde klei hobbel ik voort met soms een snelheid van minder dan 6 kilometer per uur. Een enkele keer is het pad helemaal glad en kan ik sneller fietsen. Een deel van de route fiets ik op een pad wat slechts 20 centimeter breed is tussen 2 meter hoog riet.
Na een dorpje gaat de weg een klein stukje door het water. Ik heb net een hond er doorheen zien lopen. Het is niet erg diep maar in het modderwater kun je het wegdek niet zien. Net na het diepste gedeelte loopt de fiets vast in de modder en moet ik afstappen. Het water is zo diep dat het over de rand van mijn bergschoenen loopt.
Het wegdek wordt steeds slechter. Er lopen veel koeien en ik kan zien dat ze ook over de weg hebben gelopen terwijl die nog niet opgedroogd was. De koeien zijn met hun poten 10 centimeter in de kleigrond gezakt. Nu de klei is opgedroogd is het een onbegaanbaar pad geworden. Het slag in mijn achterwiel is vandaag groter geworden. Om mijn achterwiel te sparen ga ik een stuk lopen. Wat de snelheid betreft maakt dat niets uit. Ik reed toch maar 4 kilometer per uur. Een paar kilometer verderop kan ik weer prima fietsen tot ik weer een 20 meter door de modder moet lopen.
Net voor het donker stuit ik weer op water. Er komt een bromfiets aan met 2 mannen erop. Eén van hen rolt zijn broekspijpen op. Hij loopt door het water om te kijken hoe diep het is. Daarna rijdt de bromfietser door het kniehoge water. Ik doe mijn schoenen -die net een beetje beginnen te drogen- uit en loop op mijn slippers naar de overzijde. Een paar honderd meter verder is een dorp. In het dorp vraag ik of ik mijn tent mag opzetten. Ze hebben ook een hut voor me, maar ik wil liever buiten in mijn tent slapen. Op het erf van een familie zet ik mijn tent op. Naast de tent staat een grote pan kokend water op het vuur. Ik vraag of ik er wat van mag hebben. Ik heb nog een -reeds open gemaakt- nasi-maaltijd. Terwijl een stuk of 10 kinderen me zitten aan te staren eet ik in het donker de nasi. Daarna vraag ik of ik me kan wassen. Maar de jongen die een beetje Frans spreekt begrijpt me niet. Hij kent het woord -Waar?- niet. Dan zeg ik “hier wassen”. Nu begrijpt hij me en hij brengt me naar een plaats buiten het dorp waar ik me met een fles water douche. Zoals gebruikelijk komt men me later toch eten brengen. Ik heb al gegeten maar uit gastvrijheid komt men zijn gast toch eten brengen. Ik weiger maar vraag wel of hij nog een halve liter warm water heeft en ik geef hem mijn thermosfles. Zo heb ik ook nog een lekker kopje thee terwijl ik in de tent dit verslag schrijf.
11 januari 2007 (49 kilometer; 57 hoogtemeter)
Voor ik vandaag vertrek, moet ik eerst mijn lekke achterband repareren. Maanden lang heb ik geen lekke band gehad en daarvoor alleen 2 lekke banden omdat ik op een goedkope achterband reed. Maar gisteren had ik 2 enorme doorns in mijn achterband. De nieuwe band liep gistermiddag angzaam leeg. Nu kiep mijn band leeg nadat hij in de zon gestaan had. Mmisschien heeft het plakkertje van een eerdere reparatie los gelaten. Twee lekke banden op één dag zou wel erg toevallig zijn, zelfs in doornstruikengebied. Nu heb ik nog één binnenband die niet eerder geplakt is. Die band heeft echter een Frans ventiel en die heb ik eerder verwisseld omdat ik met mijn pomp voor een autoventiel er niet genoeg spanning op kreeg. De binnenband met Frans ventiel leg ik nu op het voorwiel omdat die minder kwetsbaar is als hij niet hard genoeg is opgepompt. De binnenband van het voorwiel leg ik nu op het achterwiel. In de achterband zit toch nog een doorn die midden door het dikke loopvlak is gegaan.
Eenmaal op weg komen me verschillende ezelkarren me tegemoet. Ze hebben potten, pannen en rietmatten bij zich. Het lijkt erop alsof ze met hun hele gezin aan het verhuizen zijn. Ook komt er een man op een kameel langs. Hij heeft –in plaats van een geweer dat ik in Mali veel gezien heb- speren achter op zijn rug gebonden. Het lijkt alsof hij zo uit de middeleeuwen hier naar toe is gereden.
Het fietsen gaat langzaam vandaag. De weg naar Korientze is vol stukken met mul zand. Een twintigtal keren strand ik in het zand en moet een stukje lopen. As er weer een harder stuk wegdek is stap ik weer op. Zowel het fietsen als het lopen door het mulle zand is loodzwaar. Gelukkig zijn er ook wat snellere stukken, zodat ik Korientze bereik met een gemiddelde snelheid van 10,3 kilometer per uur. In Korientze kan ik wat bananen en een meloen kopen. De meloen eet ik in de schaduw op en ik rust wat uit.
Na Korientze lijkt de weg nergens meer op. Vaak is er niet eens een bandenspoor te zien op de kapot getrapte kleivlaktes. Al snel moet ik lopen. Met 4 kilometer per uur wandel ik naast een stuiterende fiets. Ik vraag iedereen die ik vandaag zie ik de weg. Ik kan me niet voorstellen dat dit de weg is die op de Michelin-kaart staat aan gegeven. Ik begreep al van veel mensen dat deze route al jaren niet meer gebruikt wordt om naar Tombouctou te komen. Ik begrijp nu ook waarom. Ik loop een kilometer lang door onderwater staande plat getrapte rietvelden. Daarna is er open water. Met een pirogue vaar ik naar de overzijde. De man die me overgezet heeft loopt met me mee naar het dorp om thuis wisselgeld te halen. Hij vertelt me dat de route naar Saraféré rechtdoor is.
Net buiten het dorp kom ik terecht bij een zandduin. Ik zie geen enkel spoor. Zelfs geen voetstappen zijn zichtbaar in het zand. Ik sleep mijn fiets een stuk van 50 meter door het zand. Dit is loodzwaar. Ik laat mijn fiets liggen en vraag bij het laatste huis de weg. Ik wil eerst zeker weten dat ik de goede kant op loop voor ik verder ga door dit zware terrein. De mensen spreken geen Frans en lijken nog nooit van Saraféré gehoord te hebben. Dat dorp ligt blijkbaar te ver weg. Gelukkig komt er een man aan lopen die wel Frans spreekt en weet welke kant ik op moet. Ik zie die kant op echter geen weg. Hij loopt een stukje met me mee. Ik kan hem niet bijhouden Hij vraagt of ik moe ben. Dat is niet het probleem. Maar ik denk dat hij niet in de gaten heeft hoe zwaar het is een bepakte fiets een zandduin op te slepen. Hij vertelt me dat er voorlopig nog veel zandduinen liggen. Maar ik kan ook met een ezelkar mee naar het volgende dorp. Vanaf daar is er weer een weg. Nu hoor ik dat laatste steeds, maar ik heb geen zin om hier dagen lang met mijn fiets door de zandduinen te lopen op zoek naar de goede weg.
Ik moet 5 minuten wachten en dan komt er een man met een platte wagen -zoals er hier honderden rijden- met 2 ezels ervoor. We leggen de fiets op 3 grote zakken die op de kar liggen. Met een stok ramt de man op de ezels en we rijden. Al snel lukt het de ezels niet een zandduin op te rijden. De man blijft de ezels maar slaan. Ik spring van de kar -waarop de man volgt- en samen met de ezels duwen we de kar omhoog. Na een paar kilometer zijn er meer sporen in het zand. Ik ben blij dat ik op de ezelkar zit want ik denk niet dat ik deze route zo snel gevonden had. Bovendien doen de ezels nu het zware werk. Het is natuurlijk wel jammer dat ik op een kleine 10 kilometer na niet helemaal naar Tombouctou ben gefietst.
Onderweg zitten er enkele vogels in het zand. Het lijken kleine fazanten. Ze zijn even groot als duiven. Ik kijk naar de vogels. De man met de ezelkar vraagt of ik er één wil zien. Zonder mijn antwoord af te wachten gooit hij zijn stok naar 2 vogels die vlak naast de wagen lopen. Ik weet niet hoe het hem gelukt is, maar één van de vogels is onthoofd. Trots toont hij hem en legt hem achterop de wagen. Met de ezelkar word ik netjes afgezet bij de volgende plas water en dat voor de prijs van 1000 CF. Met een pirogue laat ik me ook bij die plas weer naar de overkant brengen.
Aan de overkant komt er een man bij me staan. Ik kan bij hem overnachten. Samen wandelen we richting het dorp. Hij springt op een passerende ezelwagen zodat we wat eerder in het dorp zijn. Ik volg op de fiets in het stof van de ezels. Bij een passage -van weer een onderwater staand rietveld- biedt de man me zijn rubber laarzen aan. Ik zie aan de ezelkar -die door enkele mannen samen met de ezels door de modder wordt geduwd/getrokken- echter dat het water niet zo diep is. Op mijn bergschoenen wandel ik daarom door de modder. Op het terrein van de man zet ik mijn tent op. Om het terrein staat een 1,5 meter hoge muur. In de hoek is de badkamer. Die bestaat uit een extra stukje muur -als schaamschot-, wat stro op de vloer en een afwateringsgat in de muur aan de straatzijde. Na een flessendouche vraagt de man wat ik vanavond wil eten. Ik geef hem een blik bonen en vraag er wat rijst bij. Even later komt hij terug met het blik. Dat is volgens hem niet nodig. Jammer, nu krijg ik straks waarschijnlijk een smakeloze rijstprak. Uit beleefdheid ga ik akkoord.
21 januari 2007 ( 47 kilometer; 216 hoogtemeter)
De dag begint slecht. Ik sleep mijn fiets door het mulle zand een zandduin op. Dit is de derde en laatste dag van mijn trip door het gebied van de Dogon. Sala -de gids die ik heb ingehuurd- heeft minder moeite met deze zandheuvel. Zijn fiets weegt nog geen 10 kilogram, terwijl mijn fiets met bagage bijna gelijk is aan mijn eigen lichaamsgewicht. Toch wil ik niet met hem ruilen. Als we over een paar kilometer voorbij het ergste zand zijn, zal hij mij niet meer bij kunnen houden. Hij zegt dat zijn fiets 9 jaar oud is. Maar als hij had gezegd dat zijn fiets 29 jaar oud is, dan had ik dat ook voor waar aangenomen. Hij heeft geen rem meer op zijn fiets. Hij remt nu door zijn voet tegen het achterwiel te houden. Zijn voorwiel zit niet goed vast en kan er elk moment uit vallen. Het allerslechtste onderdeel van zijn fiets is zijn achterwiel. Er ontbreken enkele spaken. Er zit een flink slag in het wiel en alle spaken zitten los. Onbegrijpelijk dat -op de slechte wegen van de afgelopen dagen- zijn achterwiel nog steeds functioneert.
Na 7 kilometer ploeteren, komen we bij één van de dorpen van de Dogon. Het dorp ligt onderaan een steile berg/heuvelwand. We stallen onze fietsen en lopen naar het hoog tegen de bergwand gebouwd dorp. In het dorp gaan we eerst naar het dorpshoofd. Sala maakt een praatje met hem en geeft hem een paar honderd CFA voor het bezoek aan zijn dorp. Onder begeleiding van 2 dorpelingen wandelen we door het dorp. Vanaf het hoog gelegen dorp hebben we uitzicht over de vlakte onderaan de bergwand. Erg ver kunnen we niet kijken want de lucht is helemaal wit van het stof uit de Sahara. Maar zowel de bergwand als het dorp zijn prachtig. Heel grappig zijn de 4 meter hoge voorraadschuren met rieten puntdaken. Alle huizen en voorraadschuren zijn gebouwd van gedroogde modderstenen en aangesmeerd met modder. De platte daken van de huizen bestaan uit takken aangesmeerd met modder. Alles ziet er uit alsof men nog in de middeleeuwen leeft.
Erg handig is het niet dat de dorpen zo hoog liggen. Het land dat men bewerkt ligt onder in de vlakte. Ook water haalt men onder uit de vlakte.Dus is het iedere dag een heel gesjouw met emmers water. Ook alle voorraadschuren staan hoog tegen de bergwand gebouwd.
Ik neem aan dat in de toekomst steeds meer mensen in de dorpen gaan wonen die onderaan de bergwand liggen.
Na de wandeling fietsen we verder langs de bergwand naar Banani. Hier eindigt mijn trip samen met Sala. Het is nog vroeg -12.00 uur- en we bestellen eten. Na het eten wil ik richting Burkina Faso fietsen. Sala probeert terug naar zijn huis in Douentza te liften. Als dat niet lukt gaat hij op de fiets terug. Pas om 14.00 uur krijgen we het eten. En het is ook niet het eten wat we besteld hebben. Het lijkt erop dat in toeristisch Mali je het eten krijgt als het de kok uit komt. Na het smakeloze eten betaal ik Sala 60.000 CFA. Bij het vertrek heb ik al een aanbetaling gedaan van 20.000 CFA. Die aanbetaling was -denk ik- voldoende voor al de betalingen -eten, hotels en toeristenbelasting- onder weg. Ik vertel Sala dat hij van dat geld maar een nieuwe fiets moet kopen. Eerder vandaag vertelde hij me dat een nieuwe fiets -van deze slechte kwaliteit- 60.000 CFA kost. Gelukkig heeft hij geen problemen met zijn fiets gehad. Maar ik betaal een goede prijs voor deze trip. Daarvoor moet hij natuurlijk ook met een goede fiets komen. Ik vraag me af wat er gebeurd zou zijn als zijn fiets het onderweg begeven had.
Na het afscheid van Sala fiets ik richting het oosten naar Madougou. De weg bestaat nog steeds uit zand. Gelukkig is het zand niet zo mul als de afgelopen dagen. Gelukkig kan ik bijna overal fietsen. Ik fiets een route die ook door veel andere fietsers wordt gebruikt. Op de voor fietsers onbegaanbare delen van de weg zijn er fietspaden ontstaan. Het landschap lijkt vanmiddag op de Hoge Veluwe. Ook daar zijn veel zandwegen over zandgronden met grasland waar af en toe een boom staat of een zandduin ligt. Alleen zijn de langs de weg slingerende fietspaden in Nederland wat beter aangelegd als hier. Het is lekker rustig
op de weg. Er komen slechts één auto en 3 ezelkarren voorbij op de 27 kilometer naar Madougou.
In Madougou is een eenvoudig hotel. Het ligt in een prachtig Dogon-dorp. Erg slim is het niet aangelegd. Voor 1000 CFA krijg ik een slaapplaats op het dak. Mijn fiets kan ik prima op een binnenplaats stallen. Maar als ik naar mijn slaapplaats wil moet ik een onhandige trap op die buiten op straat is. Ook voor het toilet moet ik de straat op en dan om het gebouw heen lopen
om er te komen. Nu heeft men als toilet een gat in de vloer gemaakt, precies op die plaats waar je vanaf de straat tussen de wanden door op het toilet kunt kijken. De toegangsdeur van het toiletgebouw zonder dak bestaat uit 3 planken met 5 cm brede openingen ertussen. Vanaf de straat zie je dus zo of er iemand op het toilet zit. Maar of dat nu de bedoeling is.
29 januari 2007 (98 km; 272 hoogtemeter)
Na een uur fietsen nader ik de grens tussen Burkina Faso en Ghana. Langs de weg is het druk. Overal zijn winkeltjes en eetstalletjes en er lopen veel mensen rond. Ik fiets langs de drukte richting het kantoor van de gendarme. Binnen enkel minuten heb ik daar mijn uitreisstempel geregeld. Via een pad moeten wandelaars en fietsers de grens over. Ze mogen niet over de weg. Er loopt een jongen met me mee. Hij wil geld wisselen. Het zou op zich praktisch zijn om dat hier te doen, maar ik weet de koers niet. En tussen al die zwartwisselaars lopen er nogal wat oplichters rond. Hij geeft 18.000 Cedi voor 1000 CFA. Ik kijk de koers na in de Lonely Planet. Het is 50% meer als 5 jaar geleden. Ik heb geen idee wat de inflatie hier is. Ik besluitmijn laatste CFA,s te wisselen. Dat is nog maar ruim € 30,--. Dus daar kan niet zo veel mis mee gaan. Midden op de straat -tussen de douanebeambten- wisselen we het geld. Ik krijg 380.000 Cedi in biljetten van elk 5.000 Cedi. Dat zijn dus 76 biljetten. In mijn portemonnee passen hooguit 20 stuks. Ik vraag me af hoe dat straks met geld pinnen gaat. Moet ik dan een extra fietstas onder de geldautomaat houden om het papiergeld in op te vangen?
Na het invullen van een formulier krijg ik bij de Ghanese douane ook snel mijn inreisstempel. Vlak na de grens staat een bord waarop een krokodillenpoel staat aangegeven. Als ik bij het bord sta, komen er 2 jongens op de fiets naar me toe. Ze brengen me naar de poel. Het bezoek kost 20.000. Maar ik moet ook een kip kopen voor 30.000 om aan één van de krokodillen te voeren. We wandelen het laatste stukje naar de poel. De gids schudt met de kip op en neer. Daarmee lokt hij de grootste krokodil uit het water. Dan mag ik even de staart van de krokodil vast houden en op zijn rug gaan zitten. Ondertussen maakt één van de jongens een foto van me.
Na de krokodillentrip fiets ik van drinkgelegenheid naar drinkgelegenheid. Het is heet vandaag en ik heb dus veel en vaak dorst. Rond de middag slaap ik een half uurtje bij een café in de schaduw. Rond 15.00 uur ben ik in Bolgatanga, waar ik een flinke maaltijd in een restaurant eet. Het koelt vandaag nauwelijks af, maar door de laag staande zon voelt het op het einde van de middag minder warm.
Het lijkt erop dat Ghana veel rijker is dan de Sahel-landen. Je zou verwachten dat het er dan ook beter uit zou zien. Maar dat is helaas niet zo. In plaats van uit modder gebouwde huizen met een rieten dak heeft men hier geld voor lelijke betonconstructies met daken van golfplaat. Je zou ook verwachten dat het hier duurder is. Maar ook dat is niet zo, want in de Sahellanden -alle voormalige Franse gebieden- heeft men de CFA-franc. De CFA-franc heeft een vaste wisselkoers met de euro. Daarmee hebben deze arme landen een harde valuta. Ongeveer 10 jaar geleden is er wel een devaluatie van 50% geweest, maar toch zijn deze straat arme landen tamelijk duur.
Verder valt op dat er veel meer borden langs de weg staan. Zelfs op de slagbomen van de politie en de douane heeft men reclameborden gehangen. Het lijkt erop dat de douane en politie gesponsord worden door een verf- en een matrassen-merk. Voor het eerst sinds maanden fiets ik over glad en snel asfalt.
Op het einde van de middag zet ik mijn tent op het terrein van een zendmast. Erg handig zo’n plek met verlichting en bewaking. Na het eten word ik uitgenodigd om bij de 3 mannen op het terrein te komen zitten. Natuurlijk mag ik met ze mee-eten. Maar ik ben blij dat ik zelf net goed gegeten heb want ze eten de gebruikelijke rijst met slappe pindasaus. Wel zitten we
nog gezellig een uurtje te kletsen. Wat is het heerlijk om weer in een Engelstalig land te zijn waar ik normaal kan praten met anderen. Voor het eerst sinds een week heb ik weer verbinding met mijn mobiele telefoon en kan ik naar Nederland sms-en dat ik in Ghana ben.